leidenislamblog

Religiositeit 'meten' geeft onvolledig beeld

Religiositeit 'meten' geeft onvolledig beeld

Het SCP-rapport 'Moslim in Nederland 2012' laat zien hoe het ervoor staat met de religiositeit van Nederlandse moslims anno nu. De cijfers tonen interessante dingen. Maar getallen vertellen slechts de helft van het verhaal, aldus collega-wetenschappers.

Op dinsdag 11 december hield Dr. Mérove Gijsberts van het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) de derde LUCIS-jaarlezing. Samen met Dr. Mieke Maliepaard van het European Research Centre on Migration and Ethnic Relations (ERCOMER) van de Universiteit Utrecht gaf zij een toelichting op het recent uitgekomen SCP-rapport Moslim in Nederland 2012.

Het onderzoek dat beide wetenschappers voor dit rapport uitvoerden is van kwantitatieve aard. De resultaten zijn gebaseerd op de beantwoording van uitgebreide vragenlijsten, door een zo waarheidsgetrouw mogelijke afspiegeling van de moslimbevolking in Nederland - qua etniciteit, generatie, opleidingsniveau en andere factoren. Mérove Gijsberts stelde zich bescheiden op en wees erop dat de uitkomsten van het onderzoek geenszins alle vragen beantwoorden en dat er nog veel vervolgonderzoek nodig zal zijn.

Wellicht de meest in het oog springende bevinding is de toename van moskeebezoek onder moslims in Nederland. Tussen 1998 en 2011 steeg het percentage Marokkaanse moslims in Nederland dat minstens één keer per week een moskee bezoekt van 9 naar 33 procent en het percentage Turkse moslims van 29 naar 35 procent.

Aan de hand van het navolgen van geloofsvoorschriften met betrekking tot rituelen, voedsel en het dragen van een hoofddoek, bepaalden de onderzoekers de mate van praktiseren van religie onder moslims in Nederland. Op basis daarvan stelden zij vast dat bijna alle Marokkaanse en Somalische moslims praktiserend zijn, terwijl Iraanse moslims in Nederland het laagst scoren wat betreft het praktiseren van hun religie.

Daar waar bij andere bevolkingsgroepen, waaronder ook Turken, een hoger opleidingsniveau vaak correleert met afnemende religieuze participatie, zijn hoger opgeleide Marokkanen en Somaliёrs juist zeer bewust bezig met hun geloof, onder meer via internet. Verder leeft met name onder Turken (63 procent) en Marokkanen (80 procent) de opvatting dat autochtone Nederlanders veel te negatief tegenover de islam staan.

Thijl Sunier, antropoloog en hoogleraar islam in Europa aan de Vrije Universiteit Amsterdam, gaf zijn reactie. Kernpunt van zijn kritiek was dat toe- of afname van religiositeit niet goed te meten is aan de hand van het naleven van bepaalde geloofsvoorschriften. Hij gaf het sprekende voorbeeld van een moslim met wie hij eens een uitgebreid gesprek voerde in een moskee. Toen de oproep voor het gebed klonk, bleef de laatstgenoemde gewoon doorpraten en maakte hij geen aanstalten om te gaan bidden. Hij was van mening dat goede uitleg geven over het leven als moslim in Nederland een minstens zo belangrijke religieuze plicht is als het verrichten van het gebed.

Er werden nog meer punten aan de orde gesteld. Zoals de betrouwbaarheid van de antwoorden van de respondenten over hun religieuze praktijk en de betekenis van de band met het land van herkomst in hun geloofsbeleving. Uit de antwoorden van de onderzoekers zou men kunnen opmaken dat ze vooral opvattingen over wenselijk religieus gedrag hebben kunnen meten, in plaats van het feitelijke gedrag zelf. Verder zien ze een positief verband tussen de mate van religieuze betrokkenheid en betrokkenheid bij het herkomstland onder Nederlandse moslims.

Vragen omtrent de effecten van globalisering van de islam en de betekenis van de islam voor Nederlands burgerschap van moslims worden in het onderzoek helaas niet beantwoord. Een belangrijke conclusie na deze lezing was dan ook dat er genoeg vragen overblijven voor vervolgonderzoek, dat behalve kwantitatief ook kwalitatief van aard zal moeten zijn.

2 Comments

Rafiq Fris

Ik ben bang dat "de moslims" in Nederland andermaals op één grote hoop gegooid worden in het betreffende rapport; het voegt niets toe aan echte kennis over de - zeer diverse - geloofsbeleving van hen ("de moslims").
Jammer - weer een gemiste kans !

Thijl Sunier

Het SCP rapport 'Moslim in Nederland 2012' bouwt voort op de resultaten van soortgelijk onderzoek dat in 2004 door het SCP werd uitgevoerd. Een belangrijke conclusie, die ook de media haalde, is dat sinds het midden van de jaren 2000 de religiositeit is toegenomen na een dalende trend sinds de jaren negentig. De toon in de commentaren is bezorgd, bijna onheilspellend.

Een belangrijke vraag is natuurlijk waar die bezorgdheid vandaan komt en waarom er zoveel media-aandacht is.

Het antwoord op die vraag hangt voor een belangrijk deel samen met de heersende beeldvorming over islam als wezensvreemde godsdienst van mensen met een migratieverleden. Religiositeit onder moslims wordt sterk geassocieerd met integratie van nieuwkomers.

Hoe religieuzer, hoe minder geïntegreerd lijkt de impliciete boodschap. Dat is opmerkelijk, omdat een steeds groter aandeel van de praktiserende moslims in Nederland een hoge opleiding heeft en hier is geboren en getogen.

Los van deze beeldvorming moet de vraag gesteld worden wat de cijfers ons vertellen. Wat wordt gemeten en geteld? Het meetinstrument dat werd gebruikt, is gebaseerd op de formele orthodoxe soennitische islam en de normatieve grondprincipes zoals die in de theologische bronnen geformuleerd zijn. Het gaat met andere woorden om een ideaalbeeld, een normatieve standaard die nooit in de praktijk ‘zichtbaar’ is en die weinig zegt over de betekenis die religie voor betrokkenen heeft. De respondenten gaven antwoord op de vragen die de onderzoekers belangrijk achten. Maar het is niet gezegd dat mensen hun religiositeit ook zo ervaren. Religiositeit is ‘uitgekleed’ en teruggebracht tot een geïsoleerde set kenmerken en houdingen die weinig relatie heeft met de dagelijkse ervaringen van moslims.

Ook het verband tussen de mate van religiositeit en kwesties van integratie wordt in de meeste gevallen door de onderzoekers zelf gelegd. Als wordt gevraagd: ‘hoe vaak ga je naar de moskee’, of: ‘heb je veel contact met je land van herkomst’, dan is dat een ‘uitgelokt’ verband. Er is natuurlijk wetenschappelijk niets tegen het maken van verbindingen tussen bepaalde praktijken en opvattingen van moslims over een keur van onderwerpen, maar dan moet de keuze voor die verbanden wel expliciet beargumenteerd worden. Alleen dan is het mogelijk statistische verbanden te duiden.

Een ander bezwaar van de gekozen criteria voor de mate van religiositeit is dat allerlei heterodoxe vormen van islam buiten de boot vallen, terwijl dit wel heel belangrijke aspecten zijn van het islamitische landschap in Nederland. Ook andere en nieuwe vormen van religieuze expressie die doorgaans niet als religieus worden aangemerkt maar die niettemin van steeds groter belang zijn voor jongeren, zoals muziek, kunst, mode e.d. vallen buiten de scope van dit onderzoek. Dat is jammer omdat het ons veel leert over de dynamiek en diversiteit van religiositeit.

Een ander opmerkelijk aspect van het rapport is het uitgangspunt dat religiositeit primair een kwestie van individuele geloofsbeleving is. Dit sluit aan bij een bepaalde theoretische positie in de studie van religie, waarover allerminst consensus bestaat. Een geïndividualiseerde opvatting van religiositeit gaat er impliciet vanuit dat institutionele religieuze praktijken en structuren een afgeleide zijn van individuele religiositeit. Daarmee wordt voorbij gegaan aan het omgekeerde proces, namelijk dat religiositeit gereproduceerd wordt in een specifieke institutionele en contextuele setting. Individuele religiositeit is maar een heel klein onderdeel van een veel breder verschijnsel waarvan gemeenschapsvorming, religieuze praktijken, disciplineringsmechanismen, institutionalisering, en niet te vergeten machtsverhoudingen een integraal onderdeel uitmaken. De keuze om individuele betekenisgeving centraal te stellen is verre van vanzelfsprekend. ‘Religion-making’ is een complex, veelomvattend proces waarin causaliteit in alle richtingen werkt.

Moslim in Nederland 2012 is zeker een verbetering ten opzichte van voorgaand kwantitatief onderzoek. Een aantal storende aannames over de tegenstelling tussen moderniteit en religie zijn in het huidige rapport afwezig.

Maar daarmee is niet de vraag beantwoord wat we willen met deze resultaten en wat we ermee kunnen aantonen. Wat is het nut van deze resultaten? Wat is zogezegd de maatschappelijke relevantie van de uitkomsten? Dat is een vraag die in toenemende mate aan onderzoekers wordt gesteld, maar die gek genoeg in de commentaren op het onderhavige onderzoek niet gesteld worden. Kennelijk heeft de mate van religiositeit zoals gemeten door de onderzoekers een inherente relevantie. Daarmee wordt het kwantificeren van religiositeit een per definitie politieke handeling.