leidenislamblog

‘Meer oren en ogen in de wijk’ als wapen tegen jihadisme?

‘Meer oren en ogen in de wijk’ als wapen tegen jihadisme?

Kunnen radicaliseringsprocessen eerder worden herkend en gestopt als er ‘meer ogen en oren’ in de wijk actief zijn? En wie hebben dan de meest geschikte ‘oren en ogen’? Maatschappelijke professionals, de moslimgemeenschap, of toch veiligheidsexperts?

Honderden Nederlanders reisden de afgelopen jaren naar Syrië om zich aan te sluiten bij jihadistische strijdgroepen. Sindsdien worden jeugdwerkers, wijkagenten en andere maatschappelijke professionals naar voren geschoven als sleutel voor de oplossing: zij vormen immers de contactpersonen ín de wijken, die zorgwekkende signalen van radicalisering tijdig zouden kunnen oppikken. Ook veel Nederlandse moslims denken er zo over. Bovendien steken zij niet zelden de hand in eigen boezem: als er meer sociale controle en zorg binnen de moslimgemeenschappen waren geweest dan waren er nooit zoveel mensen naar Syrië afgereisd. Kortom: radicaliseringsprocessen hadden eerder kunnen worden herkend en gestopt, zo is de gedachte.

Het klinkt mooi, maar de realiteit is weerbarstiger.

Allereerst moet de misvatting worden weggenomen dat jihadisten alleen met moslims optrekken. Uit onderzoek naar de levensverhalen van jihadistische uitreizigers blijkt dat zij in sociale netwerken van uiteenlopende samenstelling verkeren. Het signaleren van problematische radicalisering is dus niet uitsluitend een taak van welwillende mensen in Nederlandse moslimgemeenschappen, zoals imams en moskeebestuurders of bezorgde ouders. Niet voor niets wordt er ook al jaren gepleit voor de inzet van jeugdwerkers, docenten en andere maatschappelijke professionals bij het signaleren van problematische radicalisering.

Onderzoek naar de periode voor hun vertrek leert ons echter dat maatschappelijke professionals in de omgeving van de honderden jihadisten die de afgelopen jaren zijn uitgereisd, vaak niet tijdig aan de bel hebben getrokken. De meerderheid had destijds overigens wel het vermoeden dat er sprake was van enige vorm van radicalisering in de omgeving van jihadisten. Ze beschikten echter niet over cruciale, alarmerende informatie die daadwerkelijk aanleiding bood om alarm te slaan – én daadwerkelijk gehoord te worden. Ook familie, vrienden en collega’s van jihadisten bleven destijds volledig verbijsterd achter. Ze snapten niets van de keuze van hun naasten of hadden wel een vermoeden van extreme standpunten maar waren niet op de hoogte van hun ‘reisplannen’.

Natuurlijk werden uitreizende jihadisten niet alleen omgeven door mensen die bezorgd waren over hun ontwikkeling, maar ook door mensen die een negatieve, radicaliserende invloed op hun levensloop hadden. Ronselpraktijken en rekrutering vonden vaak plaats in familie- en vriendenkringen.

Uit onderzoek blijkt dus dat Nederlandse uitreizigers niet uitsluitend door welwillende, bezorgde personen worden omgeven, maar evenmin worden gerekruteerd door onbekende buitenstaanders. Jihadisten smeedden hun uitreisplannen veelal in familiekring en met (jeugd)vrienden. Hoewel verwarrend, maakt dit dat jihadistische netwerken diffuus en nauwelijks te herkennen zijn.

Er bestaat bovendien niet zoiets als een stereotype radicaliseringsproces of jihadist. Deze mensen hebben geen eenduidige levensloop of bepaalde sterk overeenkomstige eigenschappen. Zij zijn unieke individuen met ieder een unieke levensloop. Onderzoekers hebben geen onderscheidende lijst van eigenschappen in de aanbieding die ‘de’ jihadist kenmerkt en waarmee beleidsmakers en maatschappelijke professionals jihadisten kunnen herkennen. Problematische radicalisering is, zo blijkt, achteraf te begrijpen en enigszins te verklaren, maar gewoonweg niet te voorspellen.

Het is daarom zeer de vraag of training van maatschappelijke professionals zoveel bijdraagt aan het tijdiger identificeren van individuen en groepen die problematisch radicaliseren. Dat blijft gezien de complexiteit van het fenomeen het werk van veiligheidsexperts bij de politie en de AIVD. Experts die zich door ervaring bewust zijn van de verscheidenheid van jihadistische personen en netwerken en van de processen die zij doormaken. Experts die beschikken over informatie die nodig is om afgewogen beslissingen te kunnen nemen en het mandaat hebben om tot actie over te gaan als dat nodig is.

De afgelopen twee jaar is het aantal Nederlanders dat naar Syrië vertrok sterk afgenomen. Bovendien heeft de AIVD meer middelen tot haar beschikking gekregen om jihadisten in de gaten te houden. Maatschappelijke professionals blijven een belangrijke rol houden en worden ingezet om de ‘terugkeerders’ en resocialiserende jihadisten na hun gevangenisstraf te helpen om zich opnieuw in de Nederlandse samenleving te vestigen. Daar is uiteindelijk iedereen bij gebaat. En op de achtergrond werkt de veiligheidsdienst om Nederlandse jihadisten scherp in de gaten te houden en in te grijpen wanneer dat nodig is.

Nederland leek in staat van verwarring toen er honderden jihadisten uitreisden. Niemand wist wat te doen en de publieke roep om meer signalerende ‘oren en ogen’ in de wijk werd luider. Die roep lijkt inmiddels te zijn verstomd. En dat is maar goed ook. Want we moeten niet in een samenleving willen leven waarin maatschappelijke professionals met een ‘veiligheidsbril’ op naar hun cliënten te kijken. Daaraan kleven nogal wat ethische bezwaren. Waar moeten zij hun signalen melden, en wat wordt daar vervolgens mee gedaan? Hoe kunnen zij hun vertrouwensfunctie voor jongeren behouden wanneer van hen verwacht wordt dat zij over diezelfde jongeren informatie verstrekken die terecht kan komen bij opsporingsdiensten?

Antwoorden op de eerste twee vragen zijn nauwelijks gegeven en de laatste vraag is eigenlijk in het hele debat over de rol van maatschappelijke professionals in het veiligheidsapparaat niet eens gesteld. En dat is zorgelijk. In het meest recente jaarverslag van de AIVD valt te lezen dat in er in 2016 bijna 5.400 ‘niet direct plaatsbare meldingen’ van onder meer politie en burgers bij de AIVD belandden, duizenden méér dan in 2014. Minder dan 5% van deze meldingen gaf aanleiding tot nader onderzoek. Het blijft gissen naar wat de AIVD doet met de persoonsinformatie in de overige meldingen.

Wie in het vervolg roept om meer ‘oren en ogen in de wijk’ moet dus nog maar eens goed nadenken. De vertrouwensband die maatschappelijke professionals met hun cliënt aangaan vormt immers de basis van hun werk. Werk dat Nederland, zij het op zijn eigen manier, net zo goed veiliger maakt.

***

Bekijk voor meer informatie ook deze serie artikelen die verschenen is in het NRC: "Hoe vis je een terrorist uit de schoolbanken?"

1 Comment

Petra Hiemstra

Het kunnen #grootluisteren van jezelf en je naasten is een kunst en een kunde. Het vergt een open geest, open hart en open wil én een veilige bedding om werkelijk te horen wat er speelt en handelingsruimte om daar vervolgens gepast gehoor aan te geven. Gelukkig zijn veel maatschappelijke professionals daar inmiddels goed in getraind. Uit onderzoek blijkt echter dat rond 60% van alle ouders er in slaagt om goede en veilige hechtingsrelatie met hun kinderen op te bouwen. 40% van alle kinderen groeit op in een kwetsbare positie. Er zijn m..i. fundamentele maatschappelijke keuzes nodig om ouders en docenten veel meer te steunen bij het opvoeden en begeleiden van kinderen, zodat zij samen liefdevol én met een positief toekomstperspectief kunnen (op)groeien.